In Ede gewoond vóór 1940.
In 1939 hebben we ongeveer een half jaar in Ede gewoond, omdat
het bedrijf van mijn vader en compagnons, destijds Bruinsma &
Gebr. De Boer, daar een gebouw voor defensie moesten bouwen. Dit
was naar ik weet een opleidingsschool voor reserve
officieren.
Wat ik van deze periode weet is, dat we vanuit de Kruislaan in
Enkhuizen gingen verhuizen, met een vrachtauto van Gebr. Roosendaal
van het Verlaat. Een oplegger met een dubbele cabine. We zaten
achterin de dubbele cabine met naar ik me kan herinneren zus
Tjitske, broer Piet ikzelf en onze kat in een doosje of kistje, die
in het begin onderweg erg miauwde. Dikke Klaas Roosendaal zat aan
het stuur. De rest van het gezin ging met mijn vader in de
personenauto ( Chevrolet 1935 ). Het was een lange reis, want er
waren nog geen snelwegen, maar ik had veel te zien. In Ede
aangekomen werd de verhuiswagen leeggehaald en begon ik het huis en
de tuin te bekijken. We woonden op een hoek in een niet te grote
woning, in mijn herinnering was dit een soort Patromonium
woning.
Het adres heb ik altijd onthouden, dit was Brink no. 1. De
tuin was voor mij prachtig, want in de Kruislaan hadden we maar een
kleine tuin. Hier liep de tuin doordat de woning op een hoek stond
met de weg mee, alles was gras met enkele bomen en een zandbak. In
deze zandbak heb ik met een vriendinnetje vele uren
doorgebracht.
Ik was niet op een school, maar de rest van de kinderen uit
het gezin waren op een school met een groot plein en een hoog
stalen hek er omheen. Soms ging ik met mijn moeder de zusters en
broer wel eens ophalen. ’s Zondags gingen we met mijn vader wel
eens in het bos wandelen en kwamen dan ook langs een kazerne waar
de soldaten waren gelegerd. Ik herinner me nog dat deze soldaten
vaak op paarden reden en dan riepen ze wel eens tegen mijn vader:
ha de Boer! Dit vond ik machtig. Wat ik in Ede als kind zo vreemd
vond, was dat er vaak geen trottoirs waren en dat was ik vanuit
Enkhuizen niet gewend. Er was een familie de Bruine waar we wel
eens kwamen en waar mijn ouders na de oorlog nog regelmatig contact
mee hadden. Er was geen man in dit gezin, die was vroeg overleden.
Wel was er een dochter en een zoon. De zoon was vlak na de oorlog
omgekomen door een granaat waar hij mee in aanraking was gekomen,
hier ben ik achtergekomen toen wij na de oorlog daar een dagje
waren met mijn ouders zus Corrie en broer Piet. Toen ik met broer
Piet even op de heide was vonden we onder een dennenboompje een
granaat, gelukkig hebben we hier niet te veel aangezeten, maar toen
we het thuis bij de familie vertelden, schrokken ze erg en kregen
we het verhaal over de verongelukte zoon te horen en moesten we
vertellen waar de granaat lag.
We sliepen als kind op een zolder en weet nog dat ik op een
matras op de vloer lag, want alles was tijdelijk en de woning dus
eenvoudig ingericht. Waarschijnlijk lag er ook geen vloerbedekking
want als ik ’s avonds op bed lag kon ik door een naad in de vloer
naar beneden kijken.
Verder kan ik me van die tijd weinig meer herinneren, maar
vlak voor het uitbreken van de oorlog waren we weer in Enkhuizen.
Ik had lange tijd de gedachte dat we later weer naar Ede zouden
gaan en weet nog dat ik vele malen aan mijn ouders vroeg wanneer we
weer naar Ede gingen. Natuurlijk was daar geen sprake van, maar ik
had lange tijd de gedachte dat we wel terug zouden gaan en vertelde
dit dan aan mijn vriendjes.
Diverse herinneringen, als kind in de oorlog van 1940 –
1945.
Vlak voordat de oorlog uitbrak waren er veel militairen in
Enkhuizen gelegerd en wel in de betonningsmagazijnen aan de
Breedstraat. Kennelijk waren onder deze militairen nogal wat
bekenden van mijn ouders want er kwamen regelmatig vele van hen bij
ons op bezoek. Mogelijk ook nog bekenden uit Ede.
Het uitbreken van de oorlog kan ik me nog goed herinneren
omdat ’s nachts de kerkklokken begonnen te luiden. Ik sliep op de
voorkamer in de Kruislaan, mijn ouders kwamen op mijn kamer en mijn
moeder vroeg aan mijn vader: wat is er aan de hand, mijn vader
antwoordde er is oorlog en ik hoorde mijn moeder meerdere malen
uitroepen; oorlog, oorlog, oorlog ….!
Ik weet niet of het de volgende dag al was maar we gingen bij
de haven kijken, want er was een armada van schepen in aantocht,
dit was een imponerend gezicht. Later bleek dat dit vissersboten
e.d. uit Spakenburg en omstreken waren met evacués aan boord. De
straten van Enkhuizen waren vol met mensen en ik weet nog dat er
veel rommel op de straten lag, van de mensen die op straat liepen
te eten. Bij ons werd een oudere man ondergebracht met de naam Muis
uit Spakenburg, we noemden hem opa Muis. Zijn zoon en schoondochter
Lambert en Peetje waren bij mijn oom Jan en tante Corrie
ondergebracht, maar ook deze kwamen regelmatig bij ons eten. Opa
muis droeg altijd een zwarte bolhoed en sliep daarmee over zijn
ogen. Als hij zijn bord leeg had, maakte hij dit bord heel erg
schoon met zijn vork, het leek wel of het bord zo de kast in moest.
De evacués zijn zeker enige weken in Enkhuizen gebleven, tot na de
capitulatie. Later stuurden we nog regelmatig een kaart naar de
familie Muis.
De eerste jaren van de oorlog zijn voor ons redelijk rustig
verlopen, alleen de eerste bommen op Enkhuizen vielen op een mooie
zondag omstreeks 1 uur in de middag. Ik kwam net uit zondagsschool
en daarom is het me zo bijgebleven.( later heb ik vernomen 6
okt.1940). Er waren enige huizen geraakt en een man was omgekomen,
verder was er veel schade aan andere huizen. De woning was in de
Tuinstraat en dat is weer dicht bij de Snouckstraat waar we in het
begin van ons trouwen hebben gewoond. Het was eerst onduidelijk
door wie er gebombardeerd was, dus of het Duitsers of Engelsen
waren.
Later is gebleken dat het Engelse vliegtuigen waren, en dat
hun doel schepen in de haven was.
Korte tijd later ben ik met mijn broer ter plekke geweest,
maar kon niet goed begrijpen wat er allemaal was gebeurd en het
drong later pas, langzaam tot me door wat een bombardement
was.
De eerste dagen van de oorlog mocht ik niet bij de haven
komen, hadden mijn ouders gezegd, er waren schepen gezonken, en het
was daar te gevaarlijk.
We gingen later veel naar de haven, want daar lagen veel
militaire schepen en daarbij was voor ons altijd veel te zien. De
daar aanwezige militairen waren vriendelijk en vonden kinderen wel
leuk. Alles werd wel schaars, maar dat ging voor ons als kind
geleidelijk. Vooral later in de oorlog had je in de gaten dat je
ouders eigenlijk altijd bezig waren om aan eten te komen voor een
gezin met vijf kinderen. Mijn vader sleepte altijd met grote juten
zakken vol met bruine bonen, winterwortels en als het mogelijk was
tarwe. Vlees was niet verkrijgbaar en jus werd dan ook gemaakt van
een beetje gebrande tarwe in wat schaarse olie en water. Brood werd
zelf gebakken als er tarwe was in de door mijn vader gemetselde
oven in de keuken of een klein plaatstalen oventje die boven op de
kachel stond en door de warmte van de kachel werd verwarmd. De
tarwe werd door de molen in Broekerhaven gemalen en later zelfs met
een handkoffiemolen, dit vergde heel veel tijd om de hoeveelheid
meel voor een brood te malen. Vooral het laatste jaar in de oorlog
was er ook haast geen tarwe meer. De olie werd door mijn vader en
oom soms clandestien gedraaid van blauwmaanzaad, maar vaak werd men
gesnapt.
Mijn moeder ging wel eens op de fiets met tuinslang of houten
banden om de wielen, naar Oosterleek, waar ze bij bekenden
probeerde wat melk te krijgen, maar dan kwam ze thuis met twee
flessen wei. Ook mocht ze op het land wel eens korenaren zoeken na
het maaien, zodat we weer een zeer kleine hoeveelheid tarwe
hadden.
Later werd suiker en stroop gemaakt van voederbieten. De
bieten werden aan stukjes gesneden en in een gehakt molen gemalen.
Daarna was het langdurig koken totdat er stroop ontstond of nog
langer tot iets wat op bruine suiker leek. Langs de ramen stroomde
het water van de vele condens die bij het koken ontstond. Er was
voor de kachel veel hout nodig want kolen waren er later ook niet
meer. Alles wat van hout was, werd als het kon gesloopt voor
brandhout en aan het einde van de oorlog had Enkhuizen haast
geen bomen meer.
Als de kachel niet werd gebruikt kookte mijn moeder op een
zogenoemd wonderkacheltje. Dit kacheltje stond op de gewone kachel,
kon worden gestookt met houtsnippers en er was plaats voor één pan
er op.
De gewone kachel was van plaatstaal gemaakt en was voorzien
van drie gaten voor de pannen, zodat men de mogelijkheid had om met
meer pannen te koken. Zelfs de pannen waren een probleem, want als
er gaatjes ontstonden moesten deze worden gedicht met de zogenoemde
lekstoppen. Dit waren twee dunne metalen plaatjes met daar tussen
twee plaatjes asbest en een boutje er door, de ene helft kwam aan
de buitenkant van de pan en de andere aan de binnenkant. Met het
boutje werd het daarna vastgeklemd.
Doordat er de laatste maanden alleen maar bonen en bieten
waren, aten we drie maal per dag bonen of bonensoep, soms met zelf
gemaakte stroop van de bieten erop. Van de bietenpulp maakten mijn
zusters wel koekjes, maar erg lekker waren ze niet.
Er kwam regelmatig een schoenmaker bij ons thuis, met
schoenen. Maar ik vond dat mijn moeder wel eens iets leek te
verstoppen en dat ze later naar de voorkamer liep, daar deed ze de
kast open en rommelde tussen de lakens die daar lagen.
Toen mijn moeder een keer weg was keek ik tussen de lakens en
vond een illegaal blaadje. Ik zei later wat ik had gezien, ze
schrok eerst wel even, maar toen vertelde ze me dat ik daar nooit
tegen iemand, daar iets over mocht zeggen, omdat zij en mijn vader,
anders door de Duitsers zou worden doodgeschoten.
Deze schoenmaker noemde mijn moeder altijd buurman Kooi,
terwijl de man op de Oudegracht woonde, dit begreep ik niet
helemaal maar misschien was dat weer uit haar jeugd.
Op een dag kwam de schoenmaker weer, het was erg koud en de
man ging zich warmen boven de kachel. Op deze kachel stond een
grote pan met soep en van de schoenmaker zijn neus kwam een lange
straal snot welke in de pan viel.
Alleen mijn moeder en broer waren aanwezig en die hadden het
gezien. Ze hebben ‘s avonds niets tegen de rest van het gezin
gezegd, alleen hadden ze geen trek en pas de volgende dag hebben ze
verteld wat er was gebeurd.
In de laatste Oorlogswinter was er ’s morgens soms helemaal
niets te eten, dan ging ik vroeg naar de Duitsers toe, die bij het
kerkhof, aan het begin van het boslaantje een wachtpost hadden.
Hier kreeg ik soms een hard koekje van de noodrantsoenen die ze
soms bij zich hadden. De wachtpost diende om een kraaiennest te
bewaken, die boven de bomen kwam als uitzichtpost. Het was een
lange stalen mast waar een rond platform, bij omhoog kon
gaan.
Ze hadden een onderkomen in het toenmalige Herfstzon. Hier
waren ook de officieren die ons soms luid schreeuwend wegjaagden,
maar enige tijd later waren we er weer. Er was een wachtlokaal van
ronde houten stammen, half in de grond en half boven de grond, aan
het begin van het boslaantje.
De wachten vonden het wel leuk en maakten een praatje met ons.
Ze demonstreerden ons hoe je een kogel uit de huls trok en als je
daarna het kruit op de grond deed, dan kon je het veilig in de
brand steken, het slaghoedje in de huls daar moesten we
voorzichtiger mee zijn, want als je daar op sloeg kreeg je als de
kogel er af was een knal die een beetje gevaarlijk was.
Later hebben we deze kennis gebruikt om kogels die we vonden
te demonteren, het kruit in de brand te steken en later de huls in
een bankschroef te zetten, waarna we met een hamer een klap op het
slaghoedje gaven en er een luide knal volgde. Dit vergde wel enige
handigheid want anders sloeg de hamer door de explosie vanwege de
terugslag uit de handen. Dit was natuurlijk niet goed maar wel
spannend voor ons.
In Enkhuizen was een bedrijf van Gebr. de Hart, omdat er geen
vrachtauto’s waren, werden veel materialen per paard en wagen
vervoerd. Zo ook voor het aannemersbedrijf van mijn vader en mocht
ik regelmatig met één van deze gebroeders de Hart, vaak meerijden
en helpen.
Ze hadden de bijnaam de Kloon, waarom weet ik niet. De één
woonde op de Dijk en was de vader van Jan de Hart, die bij mij op
school zat, de ander was Cor de Hart en woonde op het Handvastwater
tegenover de brug bij de Bierstal. De stal voor de paarden en
wagens was ook op het Handvastwater richting Oude Gouwsboom. Ik
ging wel eens mee naar omliggende dorpen, afval wegbrengen naar de
Put bij de Noorderdijk, mocht helpen de paarden verzorgen, hooi
opladen van het land, enz. Soms at ik wel eens een stuk lijnkoek
voor de paarden op tegen de trek.
Een keer bij dit hooiladen en bij elkaar harken, vond ik een
grote patroonband van zware mitrailleurkogels, ik denk dat deze wel
een lengte van ongeveer anderhalve meter had. Ik riep de Hart en
deze zei tegen mij niets zeggen, houd je stil en gooi hem in de
sloot. We waren bij de Immerhorn polder bezig aan de Noorderdijk,
dus wel erg dicht bij de Duitsers die daar in de bunker waren
gelegerd en vanuit hun koepels alles in de gaten hielden.
Mogelijk was deze patroonband van een neergestort vliegtuig
geweest.
Op een dag zijn we met een van die Duitsers gaan wandelen over
de Noorderdijk. Hij vertelde ons dat hij scherpschutter was en dat
hij aan het oostfront was geweest. Ik vroeg aan hem schiet die
zeemeeuw die daar vliegt dan eens dood. Nee, antwoordde hij, dat
doe ik niet want je mag niet onnodig doden. Wacht maar zei hij, hij
laadde zijn geweer door en liep hard de dijk af en tijdens het
lopen schoot hij op een houten paal van de elektriciteit draden.
Daarna liepen we naar de paal toe en we zagen precies in het midden
van de paal een gat van de kogel. Dit maakte een grote indruk op
ons. ( ons is meestal ikzelf en Japie Zwier).
We speelden veel bij het water aan het IJsselmeer, er was toen
nog geen opgespoten land waar nu het recreatiegebied is. Het water
liep op veel plaatsen bijna tegen de zeemuur. Zo speelden we een
keer in het riet ter hoogte van het kerkhof. Plotseling zagen we
iets tussen het riet drijven, ik en Klaas Gorter raakten het
voorwerp aan. Hierdoor kwam het voor een groot deel boven het water
en schrokken we heel erg, want het bleek een hoofd te zijn. De ogen
waren wit als het wit van een ei, het haar hing langs het hoofd en
was dun en slijmerig.
We renden snel uit het water en gingen weer richting
Noorderweg. Waarschijnlijk heeft Klaas Gorter het tegen zijn vader
verteld die bij de Politie te Water was. Niet lang daarna reed
politie Ubels over de Noorderweg, met een zwart leren zakje bij
zich, richting dijk en kwam enige tijd later terug met een gevuld
zakje, met de vorm en ter grootte van een hoofd.
Ook zijn we een keer over de strekdam van het Krabbergat
gelopen, richting misthoorn.
De haven en buitenmuseum bestonden toen nog niet en de dam lag
vrij in het water.
We vonden het spannend hier een keer te lopen, na enige tijd
stonden we bij de misthoorn en liepen er rond omheen. Even later
hoorden we iets van plop plop en zagen we iets in het water komen,
wat steeds dichterbij kwam. Toen het uiteindelijk de dam bereikte,
hadden we in de gaten dat we werden beschoten en renden weer hard
terug richting zeemuur. Danig geschrokken maar niet echt ontdaan
gingen we weer verder. Mogelijk hebben Duitsers op ons geschoten,
vanuit de bunkers op de Noorderdijk omdat het van die richting
kwam. Misschien was het verboden gebied.
Begin 1945 zijn we nog een keer voor kogels gevlucht. We
stonden aan de zeemuur ter hoogte van de speelweide en keken naar
een half gezonken schip, wat in het IJsselmeer lag, richting
Krabbersgat.
Plotseling kwamen er twee vliegtuigen welke het schip
beschoten. We vonden het spannend en bleven er naar kijken en
lachten eigenlijk, omdat het schip al beschoten was geweest.
Plotseling zagen we aan de lichtkogels die laag over ons heen
kwamen, dat er in onze richting werd geschoten. We renden naar de
richting van het kerkhof en het Boslaantje, maar het vreemde was
dat de kogels ons bleven volgen totdat we in het laantje waren en
we door de dikke bomen werden beschermd. Even geschrokken, maar
daarna waren we met iets anders bezig.
We zijn nog een keer geschrokken toen een paar aangeschoten
Duitsers op de Noorderweg liepen, richting bunkers aan de
Noorderdijk. Plotseling haalden ze de geweren van de schouders en
begonnen lukraak in de rondte te schieten, niet gericht maar we
vlogen in de portiek van het huis waar Klaas Gorter woonde en doken
in elkaar.
Gelukkig gebeurde er verder niets.
Vooral in de laatste maanden van de oorlog gingen er
ongelooflijk veel bommenwerpers over Enkhuizen, richting Duitsland.
Er waren honderden vliegtuigen, de ene golf was onderweg naar
Duitsland en de andere kwam al weer terug. Dit ging bijna de gehele
dag en nacht door.
Deze vliegtuigen werden door Duitse jagers aangevallen en er
waren dus vaak luchtgevechten. Ook werden ze vanaf de bunkers
beschoten en zag je witte wolkjes naast de bommenwerpers komen.
Regelmatig stortte een vliegtuig neer, maar meestal in het
IJsselmeer.
Een keer zal ik nooit vergeten, want dat was zeer dicht bij.
De gehele dag was het al onrustig geweest met zeer veel
overvliegende bommenwerpers. Soms kon je moeilijk in slaap komen
vanwege de overvliegende vliegtuigen, omdat de gehele lucht trilde
van de motoren.
Uiteindelijk sliep ik en hoorde een enorm lawaai van een
vliegtuig. Ik keek uit mijn achterraam van de slaapkamer en zag dat
ter hoogte van het Sybrandsplein een brandend vliegtuig vloog. De
vlammen kwamen vanaf de motoren en trokken naar de achterkant van
het vliegtuig. Het was één velrode vuurzee van voor naar achter.
Hij vloog zo laag dat hij bijna de grote boom raakte die daar op de
hoek van het water stond. De boomtakken werden meegezogen in de
richting waar het vliegtuig naar toeging. Hij kwam van richting
Spaanleger en ging naar het IJsselmeer.
Even later hoorde ik een enorme explosie en toen was het
onwezenlijk stil, waarna ik toch in slaap ben gevallen.
De volgende morgen ging ik met mijn broer kijken bij de boom
en het water van het plantsoen, terplekke waar het vliegtuig zo
laag was overgevlogen en bijna de boom had geraakt. Ik keek in het
water, wat op dat moment zeer helder was en zag op korte afstand
van de walkant iets liggen, ik pakte het en het bleek een popje te
zijn, iets van een aapje met meerdere kleuren, een soort talisman.
We kregen sterk de indruk dat dit uit het vliegtuig was
gevallen.
Mijn broer trok het uit mijn handen en ik kreeg het niet meer
terug. Enige tijd later zag ik hem weer en toen liep hij met een
koperen winkelbel. Die heb ik geruild voor het aapje zei hij. De
gehele ochtend liep hij met die bel op straat, maar toen kwam hij
ineens met een oude pick-up en grammofoonplaten. Ja, zei hij, ik
mag van Visser ( winkel hoek Heiligeweg-Noorderweg) dit vandaag
gebruiken, als hij die bel voor zijn winkel mocht hebben. De
pick-up moest je opwinden, maar de veer was te slap en dus draaide
de plaat te langzaam. De muziek klonk niet best en daarom draaide
hij met zijn hand de plaat een beetje mee.
Aan het eind van de dag moest alles weer naar de winkelier
terug, dus had hij niets meer en ik was dat popje kwijt.
Ook was er een periode dat er regelmatig V1 raketten
overkwamen, die in Gaasterland waren gelanceerd, met het doel grote
plaatsen in Engeland te raken. Deze raketten gaven een vreemd
eentonig geluid en hadden een vuurstraal aan de achterzijde.
Gelukkig is er bij Enkhuizen zo ver ik weet nooit een neergestort,
wat ook wel eens gebeurde.
In de laatste maanden van de oorlog was er meestal geen
elektriciteit, dus ook geen verlichting en soms een periode geen
drinkwater. Drinkwater mochten we bij familie Zwier, op de
Heiligeweg halen uit de regenwaterput en ander water haalden we met
emmers uit het plantsoen. Gelukkig kon mijn vader nog wel eens iets
van eten krijgen bij kennissen. Hij heeft wel eens gezegd dat boer
Stavenuiter van de Noordergracht, wanneer mogelijk altijd heeft
geholpen en dat hij daar wel dankbaar voor was. Deze familie woonde
toen nog op de hoek Kruislaan – Noordergracht en is later naar de
hoek van de Noorderweg verhuisd.
Als verlichting gebruikten we voor het huis een olielamp, maar
als de olie op was hadden we een klein kommetje, met daarin iets
van olie, die je ook voor het eten gebruikte, daarin was een klein
drijvertje met een pit er in, welke werd aangestoken. Zo hadden we
toch wat verlichting. Het gaf minder licht dan een kaars, maar je
kon er iets bij zien. Vaak deden we een spel mens erger je niet, of
in een boek te kijken. Ik plaagde de familie wel eens door hard een
blad van een boek om te slaan waardoor het lichtje uitging.
Ook lucifers waren schaars, maar mijn vader sneed dunne
houtjes en stak deze in de brand, tussen het onderrooster van de
kachel.
Een enkele keer hadden we tijdelijk elektriciteit, want dan
zorgde mijn vader voor een clandestiene aansluiting. Dit was ten
strengste verboden en niet zonder risico.
Ook hebben we het wel gehad dat er hard op de voorramen werd
geslagen en dan werd er geschreeuwd: “licht aus”. Dan werd snel het
licht uitgedaan en was iedereen doodstil van de schrik.
Mijn vader heeft in de plaats van overgordijn, houten
raamwerken met karton voor de ramen gemaakt, omdat gordijnen nooit
zo afsloten dat je buiten niets zag.
De gordijnen werden als aanvulling voor de dekens op bed
gebruikt, want de winters waren koud en er was alleen een kachel in
de kamer die ’s nacht niet brandde. Bovendien waren de huizen niet
geïsoleerd.
Vaak heb me er later over verwonderd, dat onze ouders het
gezin draaiende konden houden.
Zorgen dat er eten voor vijf kinderen op tafel kwam en
bovendien lag mijn oma de Graaff, lange tijd in de achterkamer
omdat ze ernstig ziek was en in januari 1945 overleed.
Kleding en schoeisel waren natuurlijk ook een probleem. We
hebben dan ook veel op klompen gelopen of op verzoolde klompen. Het
maken van klompen en verzolen daarvan, werd ook in de werkplaats
van mijn vader gedaan, maar dan was het vinden van hout weer een
probleem. In ieder geval zijn een aantal bomen op de Noordergracht
hiervoor gesneuveld.
Dit was nog weer een gevecht met de gemeente, maar de bomen
stonden op de walkant, waarvan het bedrijf van mijn vader de
eigenaar was.
Doordat er tamelijk veel Duitsers in de bunkers aan de
Noorderdijk waren, liepen ze regelmatig in marstempo over de
Noorderweg. Hierbij zongen ze dan meestal de bekende
liederen.
Wij gingen ook geweren maken en liepen dan in een rij over de
weg. Een Duitser heeft toen wel eens tegen ons gezegd dat dit
eigenlijk niet leuk was voor kinderen.
We hadden veel vrij van school, want veel scholen waren door
de Duitsers gevorderd. De laatste maanden van de oorlog was de
school in de Peperstaat weer vrij en mochten we er weer in.
Hierdoor hadden we veel tijd om te spelen maar vervelen deden we
ons nooit. We bouwden hutten van alles wat we konden vinden, in de
herfst van bladeren en in de lange koude winters, maakten we
sneeuwhutten en kastelen. Bovendien was er geen verkeer op de
wegen. We hielden hoepelwedstrijden en liepen dan gehele stad rond
via de vestingwallen en via de haven en de zeemuur terug.
Ook hadden we nog een kano gemaakt van een reserve benzine
tank die door vliegtuigen was afgegooid. Later kregen we nog een
tweede van mijn neef Maarten Schouw uit de Streek. We gingen in de
polder varen en op het IJsselmeer, wat natuurlijk niet zonder
gevaar was.
Een van de angstige momenten was ook na de inbraak bij de
ijsfabriek in Enkhuizen, hierbij was een aanmerkelijke hoeveelheid
voedsel weggenomen, wat van de Duitsers was. De Duitsers wilden
wraak nemen en gijzelaars pakken. Gijzelaars waren meestal mensen
die bij de bevolking bekend waren. Mijn vader was bekend in
Enkhuizen en hij was zeer gespannen, omdat hij het niet onmogelijk
achtte dat hijzelf gepakt kon worden, als kind voelde ik de
spanning heel goed.
Hij vertelde later dat de toenmalige burgemeester met de
Duitsers had overlegd en dat er een compromis was gesloten, als er
binnen enkele dagen een flink geldbedrag door de bevolking bijeen
werd gebracht, als schadevergoeding, dat er dan geen gijzelaars
zouden worden genomen.
Kort na de oorlog hoorde ik van iemand uit de omgeving van de
inbraakplegers, dat deze groep een heel mooi feest hadden gehouden,
van het weggenomen voedsel. Ik vond dat deze mensen, wel een groot
risico hadden genomen ten koste van andere inwoners.
Regelmatig kwam er vooral s’avonds bij ons iemand thuis, hij
heette Jaap Kofman, woonde in de Vijzelstraat en of hij voor een
van mijn zusters kwam weet ik niet, maar hij deed spelletjes met
ons of hij was bezig een pentekening te maken van de Bocht.
Als ik aan hem vroeg of hij soms een onderduiker was dan
antwoordde hij niet. Wel had hij bij onraad een vluchtplan via onze
tuin in de Kruislaan, over de schutting en via de tuin van de
familie Heijman, zou hij proberen weg te komen.
Wat ook veel indruk op me heeft gemaakt, waren de
hongertochten. Veel mensen met kinderen gingen over de Noorderweg,
richting Andijk en verder. Ook kwamen ze langs de deuren om
voedsel, ze vroegen om een aardappel en als dat er niet was de
schillen hiervan of iets anders wat eetbaars was.
En dan te bedenken dat bij onze overburen familie Donker, met
enige regelmaat een flink feest werd gegeven tot in de kleine uren,
waarbij een aanmerkelijk aantal Duitsers aanwezig was en er naar
mijn mening flink werd gedronken en gegeten. Bovendien was er
verlichting in het gehele huis, die bij ons thuis ontbrak. Als
directeur van de Werf waren er kennelijk goede kontakten met de
Duitsers.
Mijn slaapkamer raam was toen aan de Kruislaan en ik kon dan
ook moeilijk in slaap komen en ook het een en ander
waarnemen.
In de laatste dagen van de oorlog kwamen er ook veel Duitsers
over de Noorderweg, die op de vlucht waren en ook honger
hadden.
Op een dag liep ik in de poort naast ons huis in de Kruislaan,
toen er plotseling een Duitser met geweer mij opzij duwde en langs
mij liep en het huis binnenging waar alleen mijn moeder binnen was.
Van schrik bleef ik minuten lang staan totdat de Duitser weer langs
kwam en weg liep. Mijn moeder was binnen en vertelde geschrokken
dat de Duitser veel kasten had opengemaakt en gekeken of er iets te
eten was. Ach, zei mijn moeder, ik begrijp wel dat die man ook
honger heeft.
Toen de Wieringermeer onder water werd gezet kwamen er weer
veel boeren met wagens over de Noorderweg op zoek naar onderdak op
een andere plaats.
Dreigend was de situatie nog, toen werd gezegd dat de polders
bij Enkhuizen onder water zouden worden gezet. Het bedrijf van mijn
vader moest nog dezelfde dag zorgen dat de Oude Gouwsboom zou
worden afgesloten Hiervoor werd aan de polderzijde een dam gemaakt
van houten damwand en grond. In deze dam werd een spuikoker gemaakt
om als de waterstand in de grachten van Enkhuizen te hoog werd toch
te kunnen lozen in de polder. Tijdens het inheien van de houten
damwanden zongen de werklieden zogenaamde heiers liederen, met een
wat gewaagde inhoud en wat ik eigenlijk niet mocht horen. Ook op
andere plaatsen zoals de Boerenboom enz. werden deze maatregelen
genomen. Ik denk dat alle aannemersbedrijven en anderen waren
ingezet, want alles moest in zeer korte tijd gebeuren.
Gelukkig is het onderwater zetten niet doorgegaan en zijn de
dammen meteen na de oorlog weer verwijderd.
Op een dag dat we weer naar school gingen, omdat deze weer was
vrij gegeven door de Duitsers, vlogen plotseling twee grote
vliegtuigen zeer laag over de school. De kinderen doken van schrik
onder de banken, maar meester Wiersma stelde ons gerust en vertelde
dat deze vliegtuigen voedsel naar beneden zouden gooien.
Kort daarna was er weer brood, het zogenoemde Zweedse
wittebrood, een belevenis die je nooit vergeet, wat een traktatie.
Later dan nog het vlees in blik iets van ,,Porkey Porkey” en de
harde koekjes uit de beroemde blikken. Brood met varkensreuzel wat
een heerlijkheid.
Van de bevrijding kan ik me nog herinneren, dat er veel
geruchten waren. De haven was ineens geheel leeg en er was geen
Duitser meer te zien. Ik was met Jaap Zwier vroeg in de morgen bij
de haven, ter hoogte van het park dreef een blik langs de kant in
de haven. We haalden het blik uit het water en kregen het idee dat
dit door de Duitsers in het water was gegooid. We maakten het blik
open en het bleek gevuld te zijn met 10 lt. petroleum. Trots namen
we het mee naar huis en lieten zien wat we hadden gevonden. Jaap
zijn moeder wilde er niets van hebben, dus nam ik het zelf mee naar
huis, waar we het heel goed konden gebruiken.
Waar ik de petroleum nog meer voor heb gebruikt, heb ik op
advies van Trien Bakker gedaan. Deze was een beetje de zelfgenezer
van Enkhuizen en zei altijd, petroleum is overal goed voor. Omdat
ik op dat moment voor de derde keer schurft had en de stinkende
zalf maar niet hielp, heb ik mezelf bij ons achter buiten geheel
uitgekleed en mijn lichaam volledig ingesmeerd, met petroleum uit
het gevonden blik De rest van de familie heeft smakelijk om de
vertoning moeten lachen, maar ik was voor altijd van die zeer
vervelende schurft en dus ook die stinkende zwavelzalf
verlost!
Op de dag dat er Engelse bevrijders zouden komen waren er de
gehele dag geruchten. Het was mooi weer en ik heb uren lang met
vele andere mensen in de Nieuwe Westerstraat staan wachten, ook in
de avond kwam er niets zodat we uiteindelijk via de Westerstraat en
Vijzelstrraat naar huis zijn gelopen. In de Westerstraat stond voor
de voormalige zeevaartschool nog een Duitser op wacht, terwijl er
veel mensen langs liepen in een opgewekte stemming. Pas de volgende
dag kwam er een jeep met een chauffeur en een hoge militair en dat
was volgens mij alles.
De dagen daarna werd alles versierd en werden er
buurtverenigingen opgericht. Bij iedere ingang van de straat was
wel een erepoort gemaakt. Vaak van aardappelkisten in de kleuren
van de Nederlandse vlag geschilderd. Er werden spelen georganiseerd
en het leek wel of het weken feest bleef. Het leek wel of iedereen
op dansles was en op diverse plaatsen werd gedanst.
Dit zijn maar ,, kleine” voorvallen geweest, vergeleken wat
mensen op andere plaatsen tijdens deze jaren hebben meegemaakt,
maar toch hebben ze een behoorlijke indruk achtergelaten.
En dan te bedenken wat daarna is gebeurd, wat er nog steeds
gebeurd en dat regeringen zo makkelijk besluiten om aan een zinloze
oorlog deel te nemen. Hoeveel mensen worden er onherstelbaar, voor
hun hele leven beschadigd.
De mensen waren er allemaal van overtuigd dat de wereld
na deze oorlog definitief zou veranderen, maar daar is jammer
genoeg niets van terecht gekomen.
J. de Boer geboren 22-08-1935.
Ps.
Het bombardement op Enkhuizen van 15 maart 1945 heb ik al
eerder weergegeven.