|
Artikelen van Cor Edelenbosch
Artikelen van: Cor Edelenbosch
Laatst geplaatste artikel: zaterdag 07 april 2012
Totaal aantal artikelen: 3
Ten tijde
dat mijn oma en opa in het park woonden was dit een eldorado voor
kinderen. Zo was er een volière waar niet alleen vogels in zaten,
maar ook apen huisden daar. Als kind kwam je ogen te kort. Waarom
is me niet duidelijk, maar op een gegeven moment moest dit
kindergenot wijken.
Gelukkig was er
nog meer fraais in dit woongebied. Zo had je van die prachtige
witte eenden die toentertijd bekend stonden als tamme eenden.
Echter toen het beheer over ging in andere handen vertrokken ook
deze prachtige watervogels.
Hier moest ik
allemaal aan denken toen ik gisteren uit nostalgische overwegingen
een bezoek bracht aan dit park. Lopend met mijn fototoestel, om
leuke plaatjes te schieten, ontdekte ik dat er toch weer eenden
waren. Niet de witte, maar die die we in het verleden wilde eenden
noemden. Toen kwam je die alleen in de polder tegen in de bebouwde
kom lieten ze zich niet zien.
Terwijl ik dit
alles stond te overdenken en inmiddels mijn camera schietklaar had
om een foto van deze eenden te nemen. Kwamen ze gemoedelijk op me
aflopen niks wild. Ze waren zo tam, zoals de witte nooit geweest
waren, en ik enigszins in de war raakte. Nu is dit niet zo erg,
want dit gebeurt me wel vaker. Maar ze kwamen nu zo dichtbij, dat
ik het jammer vond dat ik de taal van de eenden niet beheerste. Ik
had dan aan een eend kunnen vragen: of hij me samen met een
soortgenoot op de foto had willen zetten. Nu zat er niets anders
op, dan een portret van één hunner te maken om te laten zien hoe
dichtbij hij was.
Maar het gevolg
is wel, dat ik nu contant zit te denken: dat er iets aan de hand
is. De maatschappij wordt steeds agressiever, of beter de mens, en
de dieren steeds tammer en dus aaibarer. Maar hoe dit nu komt daar
kom ik niet uit. Het zal wel gelegen zijn in het feit, dat ik zelf
zo’n eend ben.
De familie Edelenbosch stond bekend als sjouwhaalders. Echter tot mij verbazing kwam ik onderstaand artikel, wat over mijn opa gaat, tegen. Het artikel is geschreven in de trend zoals mijn opa sprak. Tijdens het overtypen heb ik diverse lachbuien gehad want ik hoorde het hem zeggen.
Maar ook vervulde het artikel mij met trots want hij was niet alleen een sjouwhaalder, maar ook een mensenredder. Dus 31 jaar na zijn overlijden is het als kleinzoon toch leuk om nog iets van je opa tegen te komen.
Cor Edelenbosch
De redding door de EH 10
Verteld door Cor Edelenbosch
Het gebeurde in het jaar 1926 toen we op haring en ansjoop visten bij Aaike Broer op de EH 10. ’t Was 1 juni en broeierig weer. We schoten de ansjovisnetten bij de Vuurtoren en omdat de ansjaap wel eens kort bij die stenen kwam en je ze daar dan zo dik vangen kon, schoten we de netten met twee lagen in de dijk. Met het eerste stelletje schoten we uit de dijk, maar bij ’t tweede zo op de dijk toe. Maar dan weet je niet wat in broei zit, want als ’t verkeerd wil zit je meteen op de dijk. Maar we troffen ’t, we wazze d’r net van af en daar kwam die, uut de zuudoosten en waaien voor momenten! We zeilden nog van top maar die bui gaf zo allemachtig veel wind dat de fok d’r af moest. Nu waren er toentertijd ook veel Zeeuwse mosselvissers in de weer daar in de buurt.
Dat waren toen meestal van die hengsten en hoogaarzen. Soms kwamen ze nog op de zeilen maar er waren er ook toen al, vooral de grotere, die er een motor in hadden, dan konden ze gauwer over en weer en konden ook met stilte vissen.
Dat toen we de fok neergehaald hadden stond ik op de plecht en kon een paar van de mosselevissers zien en ik roep. “Dat gaat niet goed daar met die Zeelander deer!”
Ik zag al dat er damp achter uit die motorkast kwam bij em, dat die motor stond al in ’t water. Toen was er al zo veel wind dat wij op em toe met het kale zeil. De vlet daar wij die netten in haalden, daar ging twee man in, want we zagen al dat er zat een op een plank en een zwom. Eerst probeerden ze op de kop te komen, want daar zat nog lucht in, maar ja, die ging vanzelf ook onder. Dat ik bleef met Aaike Broer in de botter en zullie, dat waren m’n broer Jan (Edelenbosch) en Klaas van Kuik, gingen met de vlet. Met de botter gingen we achter die kerel die zwom aan, want er liep eb en hij ging steeds noorduut. Ik tegen Aaike: “Ik zal een end touw klaarmaken, rond geslagen en als je tegen ’m an binne moet je hem direct op de wind gooien dat de vaart er uut is!” Dat tegen dat ie bij hem was zeg ik: “Zie dat je ’m op de wind krijgen, gooi ’m bij.”
Dat hij gooide ’m bij en ik gooide ’m krek dat touw in zijn hand. Het andere end stond op de dol dat al was ie nog zo zwaar, dat zat wel goed vast. Toen de botter bij lag konden we ’m met dat touw naar ons toehalen. Nou hadden we in de regel een gummiband met een end touw er an van achter op de stuit hangen. Dat was als de vlet aan boord most om ’t stoten tegen te gaan. Dat toen die kerel aan boord moest, kon ie z’n poot in die band steken en pakten wij ’m bij de rug en hebben ’m overend gehaald. Hij is toen omlaag verdaagd en was meteen van de kaart, dat we waren net op tijd geweest.
De schipper en nog een zaten op een plank, die zijn door de vlet opgepikt en waren er beter aan toe. Effe daar na, toen we ze zo goed en wel hadden was ’t net zo blak, ja, dat is broei. We zijn toen met die Zeelanders in de haven verdaagt en later hebben ze ’m gelicht die hengst. ’t Was de YE 9 (Yerseke). Aaike Broer het nog op Andijk gelopen voor collecte voor die mensen.
Kees Visser, ze noemden ’m de Ram, die heeft nog geholpen. Dat heeft nog wel een honderd gulden of zeven acht opgeleverd die week. Dat hewwen die mensen toen met z’n drieën gedeeld. In die zelfde bui is er in ’t Wagenpad nog zo’n mosselevisser bleven, die benne allemaal verdronken.
Je hebbe nou gezien wat broei is, zo is ’t blak en zo heb je een brok wind. Denk er om als je op ’t water benne en ’t is broeierig, donderen, zorg dat je je fok zo naar beneden kan. Weet je wat wij nog veur hadden op die botters hier? Wij konden onze nok weghalen, dus dan haalde je al een heel stuk zeil weg. We hadden een binnen en een nokkeval. Als je nu het nokkeval los maakte viel de nok van de gaffel naar beneden en hield je een driehoekig stukje zeil over. Om te voorkomen dat die gaffel ging slaan zat er een riegsel aan. Dat waren twee lijntjes van de nok van de gaffel en die liepen door een oogje op de helft, of iets hoger, van het voorlijk naar beneden. Daarmee trok je dan de gaffel tegen de mast aan. Dat was ook erg gemakkelijk met het schieten van de netten als er te veel wind was. Ik heb dus verteld dat we die teelt bij Aaike Broer visten, nu, dat was ook een mens apart. Hij was niet getrouwd, dat hij woonde op z’n botter. ’t Was een goed visserman, fel en toch sekuur, z’n grootste fout was dat ie ontzettend dronk en dat was feitelijk jammer. Ook was ie mank en ze zeiden wel eens tegen ons, “Ben jullie niet bang als ie jullie op moet pikken met de vlet?”Maar nee hoor, hij was sekuur genog.
Voor de botter heeft ie nog een jol gehad want hij heeft ook nog op Andijk gevist en was toen bij z’n broer in de kost, m’n broer Jan heeft als jongen ook nog bij ‘m gevaren daar. De botter die hij in ’24 of ’25 kreeg, kwam van Huizen af, d’r stond nog een Huizer nummer in ’t zeil maar het laatst had hij voor plezier gevaren. Nu had ie zelf nooit een cent omhanden, alles ging in de drank, maar hij had hele goede familie in Hoogkarspel wonen en die hebben hem toen aan dat bottertje geholpen. Die mensen hadden vroeger ook om ansjoop gevist maar waren in de bouw verdaagd en voor hullie eigen begonnen. Wanneer we averij hadden dan kwamen die lui om te boeten en op te steken, want dat konden ze allemaal en ze lieten ‘m evengoed niet in de steek. Afijn, dat bottertje moest een beetje veranderd worden voor de visserij en toen het klaar was ging Aaike het halen. Toen hij naar Amsterdam, en te drinken! Hij had de centen in z’n zak, maar die raakten ook al gauw op. Dat hij zegt tegen de hellingbaas: “Nou, let ‘m maar zakken. “Ja,” zegt die kerel, “maar ik wil eerst wel eens centen zien,” want die had vanzelf wel deur dat ie almaar een stuk in z’n kraag had. Toen moest ie weer naar z’n familie om centen, maar ze hielpen ‘m altoos. Met de ansjoop was het de gewoonte dat als je ’s morgens binnenkwam, dan moest je bij de afslag opgeven hoeveel je gevangen had. In de regel ging Aaike naar de afslag maar dan kwam ie nooit meer terug, want dan ging ie zitten zuipen. Toen op ’t lest zei m’n broer en Klaas: “Zeg Cor, ga jij in ’t vervol die ansjoop mar opgeven want hem zien we nooit weer terug!” Dat jaar was ’t in ’t begin van ’t haringvissen ook slecht en toen lagen we in Medemblik en hadden een van allen een stuiver in onze zak, de schipper noch wij. Dat Aaike zegt, hij praatte altijd zo boers: “Nou, ik ga wel effe ner Kremmer,” dat was zo’n boertje die dar was met butter en kees, “en dan zal ik tegen ‘m zeggen: Man ik lig in de haven en der hew ik gien cent in m’n zak.”
Dat Aaike naar Kramer en jawel, hij kon wel een briefje van vijf van ‘m krijgen. Toen hij terug kwam was ’t eerste: “We zullen eerst eens een glaasje bier kopen en dan hebben jullie ook een knaak met z’n drieen.” Dat zo deden we, maar toen we weer op zouden stappen en hij zijn portie zou betalen had ie in plaats van een heel, een half briefje in z’n zak, daar zat ie. Ik zeg: “Nou, dat is niks, want dan betalen wij dat wel van die knaak van ons.” Je kon daar dan wel niet van raak zuipen maar een paar glaasjes bier, dat gin nog wel.
De volgende ochtend zegt Aaike: “Ik zal eerst effe naar die kerel toe om te zeggen dat ik een half briefje ‘had hew.” “Jawel” zei Kramer “dat kan kloppen want we hadden een stukkendig briefje van vijf” en toen kreeg ie een heel! En zo was ie altijd met geld. Soms lagen er van die rekenings in de botter en dan zeiden we tegen elkaar: “Potverdomme, wat zit die kerel toch in de schulden,” hij gaf er niks om. Hij heeft ook nog een poos in de Oosterhaven gelegen met dat bottertje. Naderhand is ie bij een neef op Andijk in huis gekomen en daar is ie overleden.
Natuurlijk vertel ik niets nieuws als ik zeg: dat ik de Kroniek
van Enkhuizen heb verslonden. Dit niet alleen omdat er veel familie
in voorkwam al was dit natuurlijk mooi meegenomen. Nee, ook de
andere artikelen hadden mijn belangstelling. Maar toen ik
de Kroniek uit had toen was mijn nieuwsgierigheid nog steeds
niet gestild.
Ik ben me dan ook gaan verdiepen in de personen die zijdelings
werden aangestipt. Ook de echtgenoot, Marie Cornelis van Wijhe, van
de Enkhuizer schrijfster Alie Smeding trok mijn aandacht. Nu in het
Biografisch Woordenboek van het
Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland kwam ik
onderstaand artikel tegen wat ik jullie niet wil onthouden.
WIJHE, Marie Cornelis van
Rode dominee, is geboren te Maasdam (ZH) op 14 februari 1881 en
overleden te Amersfoort op 22 juni 1953. Hij was de zoon van Gerrit
van Wijhe, Nederlands hervormd predikant, en Christina Maria
Batteké. Op 20 december 1907 trad hij in het huwelijk met Jacoba
Henriëtte Suerhoff, apothekeres, met wie hij twee dochters kreeg.
Na haar overlijden op 3 januari 1928 hertrouwde hij op 18 oktober
1928 met Aaltje Smeding, schrijfster. Dit huwelijk bleef
kinderloos. Na haar overlijden op 5 juli 1938 hertrouwde hij op 21
mei 1940 met Grietje Paulina Ensink. Ook dit huwelijk bleef
kinderloos.
Schuilnaam: Gerrit Vos.
Van Wijhe groeide op in een ruimdenkend vrijzinnig hervormd en
intellectueel milieu. Hier ontstond zijn culturele en sociale
belangstelling. Reeds jong traden zijn sterke godsdienstige
overtuiging en zijn journalistieke interesse naar voren. In 1903
ging hij in Leiden theologie studeren. In datzelfde jaar sloot hij
zich aan bij de SDAP en werd hij actief in de Leidse afdeling met
bekende partijgenoten als D.A. van
Eck en A. Pannekoek. Hij
maakte deel uit van de redactie van het afdelingsblad. In 1905
zette hij zijn studie in Groningen voort, waarna hij begin 1908
predikant werd in het Friese Engelum. Hij verrichtte zijn
predikantschap met zorg, was een goed spreker, deed veel voor
mensen in nood en was daarnaast volop actief buiten zijn gemeente.
Evenals zijn oudere broer H.A.J. van Wijhe (1877-1909), die
predikant was in Drachten, voerde Van Wijhe een actieve propaganda
voor de SDAP en voor het geheelonthouderschap. Ook journalistiek
ontplooide hij zich op die terreinen. Hij werd medewerker van De
Blauwe Vaan (het weekblad van de Nederlandsche Vereeniging tot
Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken) en was kort (in 1913)
mederedacteur van het maandblad Onze Gids. Tevens werkte hij
mee aan het Friesch Volksblad. Met de redacteur van dit
blad, ds. A. van der Heide,
kwam hij tijdelijk in conflict wegens diens felle afwijzing van de
Tribunisten.
Eind 1911 volgde hij Van der Heide op, maar vanwege zijn vertrek
naar Barchem begin 1912 door aanvaarding van een predikantenfunctie
oefende hij het redacteurschap slechts korte tijd uit. In Barchem
had hij veertien goede jaren en maakte hij de bewogen periode van
de Eerste Wereldoorlog mee. Ook kon hij er de zich daar
ontwikkelende beweging van de Woodbrookers van dienst zijn.
Aanvankelijk stond Van Wijhe achter de partijleiding in haar steun
aan de mobilisatie. Al snel wijzigde hij echter zijn mening en werd
een vurig pleitbezorger van een revolutionair socialisme dat
imperialisme, militarisme en nationalisme afwees en sloot hij zich
als oppositioneel SDAP-lid aan bij het Revolutionair Socialistisch
Verbond (RSV). Hij werkte op openbare bijeenkomsten en als lid van
het dagelijks bestuur nauw samen met Henriette Roland
Holst. Ook was hij betrokken bij de dienstweigeringsbeweging,
onder meer als lid van het Uitvoerend Comité van de Actie voor
Consciëntievrijheid. Voorts ondertekende hij het
dienstweigeringsmanifest (september 1915), werd niet toegelaten in
de staat van beleg verkerende delen van Overijssel en Gelderland en
onderging in 1916 35 dagen hechtenis wegens ondertekening van het
manifest.
Nadat hij op het partijcongres van 8 januari 1916 vrijwel geen
steun had gevonden voor zijn inzichten, bedankte Van Wijhe als lid
van de SDAP, een voor hem pijnlijke beslissing. Toen het RSV opging
in de Sociaal-Democratische Partij (SDP) sloot ook Van Wijhe zich
hierbij aan. Hij werd nu medewerker van De Tribune en stond
bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1917 kandidaat in diverse
districten. Met enthousiame begroette Van Wijhe de Russische
revolutie. Zijn revolutionaire opvattingen blijken ook uit zijn
lidmaatschap van de Bond van Revolutionair-Socialistische
Intellectueelen (BRSI). Hij was (als opvolger van B. de Ligt) voorzitter
van oktober 1920 tot de opheffing in februari 1922. Ook uit
artikelen in De Nieuwe Tijd van zijn hand komt zijn
sympathie met het communisme naar voren, evenals uit zijn
betrokkenheid bij het Comité van Intellectueelen tot steun aan de
Hongerenden in Rusland.
Teleurgesteld in het verloop van de Russische revolutie bedankte
hij later echter als lid van de CPN. Van zijn werkzaamheden op het
terrein van het religieus-socialisme is zijn medewerking aan de
zondagochtend en -avondbijeenkomsten van het
Religieus-Socialistisch Verbond te noemen. Van meet af aan was Van
Wijhe betrokken bij Kerk en Vrede, de in 1924 opgerichte
christen-antimilitaristische vereniging. Zijn felle
antimilitaristische overtuiging – 'Het kan niet. Het mag niet. Het
zal niet' – droeg hij in vele lezingen en debatten uit. Tevens was
hij lid van de Centrale Propaganda-commissie van Kerk en
Vrede.
In 1926 verliet Van Wijhe met pijn in het hart zijn geliefde
Barchem om een benoeming te aanvaarden als hoofdredacteur van
Kerk en Volk, het weekblad van de vrijzinnig hervormden. Hij
ging daartoe in Amersfoort wonen. Dit blad was mede de vrucht van
Van Wijhe's jarenlange streven om de vrijzinnig hervormde pers op
een hoger niveau te brengen door een toegankelijk en cultureel
verantwoord blad uit te brengen. Het redacteurschap, dat een
bekroning van zijn streven had moeten worden, werd echter een
desillusie. De afstemming op andere bladen en de koers van het blad
waren omstreden. Dit leidde tot conflicten, waarop Van Wijhe in
1928 teleurgesteld zijn redacteurschap neerlegde. Bovendien verloor
hij in dezelfde periode zijn vrouw. Hij hertrouwde nog in datzelfde
jaar met de romanschrijfster Alie Smeding. Haar romans deden,
vooral door haar voor die tijd openhartige behandeling van
seksualiteit en het aan de kaak stellen van wat zij zag als
huichelarij in orthodox protestantse kringen (waaruit zij zelf
afkomstig was), veel stof opwaaien. Van Wijhe had het in een
kritiek voor haar opgenomen, waarop verder contact was
gevolgd.
Na haar huwelijk bleef Alie van Wijhe-Smeding zich ten volle wijden
aan het schrijven van romans en trad zij in het kerkelijk
gemeenteleven minder op de voorgrond. Van Wijhe was na zijn
redacteurschap achtereenvolgens predikant in de zeer kleine
vrijzinnig hervormde Zuidhollandse gemeente Nieuwveen (1928) en in
Purmerend (1931). Wegens een conflict met een collega verliet hij
deze laatste gemeente al het jaar daarop, toen hij een beroep naar
Vught aanvaardde. Daar vond Van Wijhe weer een vruchtbaar
werkgebied waar hij zijn energie kwijt kon. Vooral het jeugdwerk
had zijn hart. Hij besteedde veel aandacht aan de godsdienstige en
sociaal-culturele ontwikkeling van jongeren zowel op catechisatie
als in de clubs van de plaatselijke afdeling van de Vrijzinnig
Christelijke Jongeren Bond (VCJB). Van Wijhe nam het initiatief tot
de bouw van het kampeerhuis De Blokhut bij St. Michielsgestel, dat
ook een functie kreeg voor de landelijke Vrijzinnig Christelijke
Jeugd Centrale (VCJC). Hij ontwikkelde tevens goede banden met het
rooms-katholieke volksdeel en met de in Vught woonachtige en op
sociaal en cultureel gebied actieve familie Van Beuningen-Fentener
van Vlissingen, die betrokken was bij de Morele Herbewapening. Ook
Alie van Wijhe-Smeding ontwikkelde een zekere affiniteit met deze
beweging, maar was toch ook weer te kritisch en te
individualistisch om zich er bij aan te sluiten.
Na haar overlijden vond Van Wijhe een nieuwe levensgezellin in de
overtuigde sociaal-democrate Iet Ensink, die hij nog kende vanuit
zijn jeugd. In 1943 kreeg Van Wijhe steun in zijn gemeentewerk van
N. van der Veen, zoon uit het eerste huwelijk van Iet Ensink en
student theologie in Groningen. Hij had daarom verzocht mede
vanwege de toename in het werk door het in januari 1943 in gebruik
genomen concentratiekamp Vught, waar hij onder meer gevangenen
bezocht en correspondentie voor hen verrichtte. Van Wijhe raakte
betrokken bij het verzet. Het kampeerhuis in St. Michielsgestel
stelde hij beschikbaar als onderduikadres voor joodse kinderen. Van
der Veen was actief in het daartoe opgezette hulpnetwerk. Toen de
beheerders verraders bleken en een aanslag op hen op 11 juni 1943
gedeeltelijk mislukte, moest Van Wijhe onderduiken. Onder de
schuilnaam Gerrit Vos bleef hij tot aan het eind van de oorlog
ondergedoken (en werkzaam in het verzet) in onder andere Tilburg,
Utrecht en Zeist.
Direct na de bevrijding van het Zuiden, eind oktober 1944, was Van
Wijhe weer in Vught. Bijzondere vriendschap sloot hij in de eerste
dagen na de bevrijding met pater H. de Greeve, die was vrijgekomen
uit gijzelaarschap in St. Michielsgestel en kamp Vught. Samen
verzorgden zij radiouitzendingen voor bevrijd Nederland vanuit de
Philipsstudio in Eindhoven. Bekendheid verwierf Van Wijhe door zijn
werkzaamheden in het Bewarings- en Verblijfskamp Vught, waar in het
kader van de zuiveringen en bijzondere rechtspleging 5000 van
samenwerking met de Duitsers verdachte gevangenen waren
ondergebracht. Van Wijhe was voor een strenge maar menselijke
aanpak van de geïnterneerden. Nadat hij diverse malen tevergeefs
sadistische excessen aan de orde had gesteld, gaf hij in november
1945 in eigen beheer en zonder rechtstreekse vermelding van de
auteur de brochure Het kamp te Vught uit, waarin hij een
gedocumenteerde beschrijving van de toestanden in het kamp gaf. Hij
was daarmee een van de eersten die openlijk de wantoestanden bij de
behandeling van politieke gevangenen aan de kaak stelde.
Na zijn emeritaat in 1946 was hij nog voorganger van de afdeling
Huizen van de Nederlandse Protestantenbond en vanaf 1949 voorganger
van de afdeling Amersfoort van de Vereniging van
Vrijzinnig-Hervormden. Hij werd er speciaal belast met de
geestelijke verzorging van de leden die in het Soesterkwartier, de
arbeiderswijk van Amersfoort, woonden. Tekenend voor de waardering
die hij daar ondervond was de huldiging die hij aan de vooravond
van zijn zeventigste verjaardag ontving van de arbeiders van de
Hegeraatfabriek. Voorts was Van Wijhe nog voorzitter van de
afdeling Amersfoort van Kerk en Vrede. Hij richtte zijn
christelijk-pacifistische overtuiging nu vooral tegen de
atoombewapening en de Koude Oorlog. Begin 1953 moest hij wegens
verslechterende gezondheidstoestand zijn werkzaamheden neerleggen.
Op zijn uitdrukkelijk verzoek werd hij in Barchem begraven.
PUBLIKATIES: Bezwaren tegen
Geheelonthouding weerlegd (St. Anna Parochie ca. 1908); Niet
naar het slagveld (Drachten 1915); Het 'manifest der
dienstweigeraars afgekeurd' (z.pl. 1915); Waarom
Dienstweigering? Verdedigingsrede voor de Rechtbank te Zutfen
(Amsterdam 1916); Hièr met de levensmiddelen. Wekstem tot de
hongerende vrouwen en mannen van Nederland (Amsterdam 1917);
'Wachter wat is er van den nacht?' Na vier jaren oorlog augustus
1914-augustus 1918 (Barchem 1918).
LITERATUUR: J. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het
antimilitarisme van de daad in Nederland (Rotterdam 1923) 22,
32, 48-55, 73, 124; B. de Ligt, Vrede als daad I (Arnhem
1931) 303-304, 307; H. Roland Holst, Kapitaal en arbeid in
Nederland II (Rotterdam 1932) 200; J. Lindeboom,
Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme III (Assen
1935) 76; Vliegen, Kracht III, 149-150; K.F. Proost, Weg
en werk. Een eeuw drankbestrijding (Utrecht 1941) 90; H.C.
Touw, Het verzet der Hervormde Kerk I (Den Haag 1946) 557;
W. van Ravesteyn, De wording van het Communisme in Nederland
(Amsterdam 1948) 150, 152, 159, 173; H.J. Wilzen, A. van Biemen,
Samen op weg. Vijftig jaar ontmoeting tussen Christendom en
socialisme in De blijde wereld en Tijd en taak (Amsterdam 1953)
59; J.B.Th. Hugenholtz, 'In memoriam' in: Militia Christi,
18.7.1953; J. Lindeboom, Geschiedenis van de Barchem-Beweging
MCMVIII-MCMLVIII (z.pl. 1958) 28; A.J. Koejemans, David
Wijnkoop (Amsterdam 1967) 154, 168, 245; A.D. Belinfante, In
plaats van bijltjesdag. De Geschiedenis van de Bijzondere
Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Assen 1978) 94, 166,
233; H. Roland Holst-van der Schalk, Het vuur brandde voort
(Amsterdam 1979) 160-161; A. Pannekoek, Herinneringen
(Amsterdam 1982) 112, 185; K. Groen, Landverraad. De
berechtiging van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984) 67;
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog. Deel 12 (Amsterdam 1988) 508-509; X. Luttik, F.
de Wilde (red.), Op pad langs Rijnlandse dorpskernen (Alphen
aan den Rijn 1990) 140; B. van Dongen, Revolutie of
integratie (Amsterdam 1992) 277, 332-333; H. Noordegraaf,
'Portret van een rode dominee. Ds. M.C. van Wijhe, 1881-1953' in:
Tijd en Taak, 4.12.1993; C. Boer e.a. (red.), Het jonge
hart. Het verhaal van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale
1915-1985 (Zoetermeer 1994) 143; 'Waarom schrijf je nooit
meer?' Briefwisseling Henriette Roland Holst-Henk Sneevliet
(Amsterdam 1995) 93-94; H. Noordegraaf, 'M.C. van Wijhe. Een rode
dominee in Vught' in: J. van den Eijnde (red.), Vught
vanouds (Vught 1995) 153-171; B.J. Flim, Omdat hun hart
sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen
in Nederland 1942-1945 (Kampen 1996) 178, 188.
PORTRET: Marie Cornelis van Wijhe, particuliere
collectie.
|
|